Bericht van een bofkont op de laatste dag van het kutjaar.


Volgens een aantal overeengekomen regels is het vandaag de laatste dag van het jaar. Dat die niet overal op hetzelfde moment eindigt noch begint heb ik altijd vreemd en lastig om te begrijpen gevonden, maar ik leg er mij al lang bij neer dat het zo is. Soms denk ik dat het heerlijk moet zijn om niet te weten welke dag, maand of jaar het is. Je dobbert dan wat rond op wat de zon, de maan en de aarde op dat moment brengen. Maar voor nu is dat alleszins nog niet aan de orde, en is dit ook voor mij de laatste dag van het jaar 2020 en bevind ik mijn in Europa, in België, en met name in de stad Antwerpen, in een appartement, driehoog, met zicht op de Paardenmarkt. Toen dit jaar begon, hadden we weinig speciale plannen. We zouden wellicht in juli op vakantie gaan. En we zouden zoals het ernaar uitzag ons werk behouden en daar elke dag heel wat uren mee bezig zijn.  En in het weekend en ’s avonds zouden we ook gewoon verder leven.  Wat lezen, wat praten, iets eten, de weekdagen wat laten zakken, een wandeling maken, een serie kijken. Tot dusver heb ik het geluk dat dit ook op deze manier ook zo voltrokken en gebeurd is. En toch voelt het tegelijk alsof ik naar een papieren jaaragenda terugkijk waarin sinds maart uit elke dag een stuk papier gescheurd is. De pagina’s waarop concerten en theater gepland stonden: weggescheurd. De etentjes: weg. De bezoekjes bij vrienden: weg. En de pagina’s waarop toch plek was, bleven leeg. Als je er met je pen iets wilde op invullen, bleek vaak de inkt op.  Of de inkt vervaagde al snel. In tijden van gigantische drukte en verplichtingen is het vaak heerlijk om lege pagina’s in je agenda te hebben. Witte ruimtes van rust en leegte vervullen mij dan vaak met een gigantisch gevoel van inwendige voldoening. Dit jaar hebben we ermee moeten leren leven dat de leegte permanent aanwezig was. Maar daar wil ik niet te zwaarwichtig over doen. Dat zou onbeschoft en beschamend zijn in mijn geval. Ik heb immers het gigantische geluk om het voorbije jaar te hebben kunnen doorbrengen met mijn vrouw. We zijn elkaars klankbord geweest bij elk nieuw bericht over de cijfers. De eerste persconferentie heb ik samen met haar bekeken. We zijn samen uit de eerste lockdown voorzichtig de zomer ingekropen. Uren en uren hebben we samen doorgebracht. We speelden gezelschapspelletjes. Rummikub was een houvast doorheen het jaar 2020. Ik won af en toe. Zij won af en toe. En we verslonden series. Onze ogen en oren ontvoerden ons uit het dagelijkse virusgebeuren en Netflix verdoofde ons met spanning en honger naar ontknoping. Tussendoor dwaalden we wat door de stad en vergaapten we ons aan het rimpelloze water van menig dok. In juli brachten we drie weken door in Frankrijk. Wat een heerlijke tijd. We lazen boeken, raakten  bevriend met de golven van de zee, en omarmden bomen. Bossen waren tempels van verbazing, en toen we in het wild in goed gezelschap samen een reetje zagen weghuppelen, zweefden we even boven de grond van geluk. Ik maakte tussendoor wat liedjes. Over vanalles en nog wat. ‘Try to take it as it comes’. Op Facebook bracht ik wat nummers live, tot mijn livestream werd geblokkeerd omdat ik een nazifoto had geplaatst (net als protest tegen opkomende verrechtsing). Mijn verontwaardiging was groot, maar achteraf gezien kan ik hun beslissing begrijpen. Ook al hadden ze de boodschap fout begrepen, hun uitgangspunt verdient in dit geval een klein applaus.  En tussendoor bleven wij het geluk hebben om te mogen blijven werken. Niet alleen omdat we daardoor niet financieel in de problemen kwamen, maar ook omdat lege pagina’s in een agenda ook wat opvulling kunnen gebruiken. Ik verhuisde bij de tweede lockdown mijn werkplaats hier in huis naar een cosy plek dichter bij de Wifi en het is hier veel lichter dan in de archiefkamer waarin rode en zwarte dozen in zes grote Expedit kasten een verzameling van ruim 50 jaar leven bewaken. Ik reed dit jaar mijn auto perte totale in een vlaag van onoplettendheid toen ik naar huis reed. Nu ja, mijnauto, de auto van mijn werkgever. Ik weet nog hoe ik stond te trillen op mijn benen, en vooral blij was dat de man op wie ik achterin inreed gewoon uit de auto stapte zonder verwondingen. Die avond geraakte ik met de tram thuis en sms’te ik naar mijn moeder dat ik wat later zou bellen. Normaal belde ik haar immers elke dag even op, rond de zessen, wanneer ik naar huis reed van mijn werk. Dat was een gewoonte die we tien jaar geleden hadden opgestart daags na de dood van mijn vader. En er ging geen dag voorbij zonder dat gesprekje. Het was niks hoogdravends. Ik vertelde waar ik geweest was die dag.  Of we bespraken een aflevering van een serie die ze aan het volgen was. Of het weer. Of een recept. De lockdown heeft haar niet fysiek getroffen, maar het elkaar niet meer kunnen vastpakken vond ze verschrikkelijk. We hebben elkaar pas opnieuw vastgepakt op haar sterfbed, op 14 augustus. Ze stierf een dag later, op de Antwerpse Moederkesdag. Als je moeder sterft, sterft ook de kleine jongen in je. Je kijkt voor het eerst vanop een afstand naar die kleine jongen die je altijd bleef voor je moeder. Ik bleef altijd hare jongste. En ik miste haar telefoongesprekjes enorm die eerste weken. Ondertussen heelt de tijd die gapende wonde van gemis wat. Maar het blijft een wonde. Op mijn gsm bewaar ik een kort filmpje waarin mijn moeder iets tegen me zegt, heel levendig en vol enthousiasme. Nu en dan kijk ik ernaar. Het dak stort dan in, de vloer barst open, ik hou me ternauwernood vast aan het filmpje en in mijn lichaam kruipt een leger woestelingen met getrokken messen via mijn keel naar mijn hart. Maar haar lach zaait een veld vol rode bloemen die meteen ontluiken. En daarbij, het was voor haar tijd om te gaan. Hoewel ze net te vroeg ging. Want er kwam ook nieuw leven in dit vreemde jaar. En dat heeft ze net niet meer mogen meemaken. Op 14 december werd de mooie Lio geboren, en werd onze dochter van de ene dag op de andere mama, haar man werd een trotse vader, onze zoon werd fiere peter, en wij werden bomma en bompa, wat ons helemaal bovenaan in de familie pyramide plaatst. Je mag er geen hoogtevrees voor hebben, maar het is waarachtig een fijn gevoel. Ook al beseffen we hiermee dat onze eindigheid weer iets dichterbij komt, je beseft tegelijk dat je een weg baant voor je kinderen en hun gezinnen, en dat bezorgt me een zekere verantwoordelijke rust. Dat is op zich ontzettend veel waard.
Dus wie ben ik om dit een kutjaar te noemen?
Mijn zoon verhuisde met de liefde van zijn leven naar een mooi nieuw eigen appartement, en we werden binnen ons gezin dit jaar niet ziek. Ik mocht massa’s fijne muziek ontdekken die langs allerlei minzame tochtgaten binnen de sociale media op mij af kwamen gewaaid. Zowel nieuwe dingen als oudere songs die ik nog nooit had gehoord. Op 26 juni kocht ik de cd van Coriky. Wat een sensatie was dat.  Ik herontdekte Bob Mould, de Silver Jews en leerde Yo La Tengo beter kennen.  En toen dat opnieuw even mocht, aten we ’s avonds op een zalig zonnige dag voortreffelijk en zo heerlijk aangenaam bij Bohm en Berkel met het hele gezin. Het plein maakte ons dronken van levensvreugde. Inderdaad, bofkonten zijn we, dat schreef ik hier op Facebook al meermaals, maar het is ook zo.Ik hoop dan ook dat alle mensen van goede wil, en dat zijn er velen, daar ben ik van overtuigd, in het nieuwe jaar wat krediet krijgen. Krediet om zichzelf er bovenop te helpen. Krediet om vol te houden. Krediet om niet ten onder te gaan. Krediet om te blijven hopen op gewone dagen. Dagen waarop je zegt: wat zullen we vandaag eens doen, en dat dan gewoon doen, zonder je te moeten afvragen wat de begrenzingen zijn waarbinnen je dat gewoon mag doen en met wie. En ik herhaal nogmaals dat ik goed besef dat wij bofkonten zijn. Wij zitten niet in een rubberbootje verkleumd van de kou, zonder iets, zonder te weten wat er aan die andere kant van het water ligt, met alleen de hoop dat het beter is dan waar je je nu bevindt. Het is schrijnend dat waar bootvluchtelingen op hopen, wat krediet om te mogen overleven, een fractie is van waar wij ons nu al in bevinden. En toch spugen wij onze klaagzangen over elkaar uit. Ik hoop voor mezelf dat ik in 2021 niet meer naar de lezerskommentaren ga kijken die onder de berichten op HLN staan. Te lezen wat daar door velen wordt uitgekotst (excuseer met deze woordkeuze, maar het is een woord dat het beste past bij wat ik daar vaak zie staan) ontneemt je het geloof en de hoop in een samenleving waarin je wilt dat kinderen opgroeien. En ik hoop dat onze samenleving niet in handen komt van tot ideale schoonzoon vermomd tuig dat zichzelf en gelijkgezinden met geweld boven de rest tot uitverkoren ras schopt. Tot hiertoe ziet het er niet zo naar uit, maar je weet maar nooit.      Want of er nu Corona heerst, of hongersnood, of een Spaanse griep, of een wereldoorlog, of een verkiezingswedloop: uiteindelijk moeten we er met elkaar doorheen. En in het besef dat we daar samen doorheen moeten, we noemden het niet voor niets ‘samenleving’, lijkt het mij het beste als dat op een minzame manier kan, waarin we elkaar vredig dulden. In alle eenvoud. En we moeten elkaar niet de hele tijd staan te omhelzen en bewieroken. Dat hoeft echt niet. Ik heb zelf ook een hekel aan al te lebberige types en aan hardleerse stoorzenders. Maar over de grenzen heen begripvol naar elkaar kijken, dat lijkt me al heel wat. Fijn dat u het geduld had om helemaal tot hier te blijven lezen.    Het gaat u allen goed in 2021. Graag tot dan.’

Plaats een reactie