Snel.


Als je mij veertig jaar geleden zou gezegd hebben dat ik ooit in een duplex in Antwerpen zou wonen, met vloerverwarming, een nachtwinkel voor de deur, en een eigen dakterras waarop je een hond kunt uitlaten: ik zou u gezegd hebben dat ik eerst maar al eens ging proberen om voorbij de twintig te geraken.
Nu, ik ben voorbij de twintig geraakt. Een hele prestatie toch. Want toen ik en mijn gelijkgezinden vijftien waren, was het onze opperste overtuiging dat we nooit aan een goed lief zouden geraken, en bijgevolg niet langer hoefden te proberen om veel ouder te worden dan pakweg zestien. Zestien zijn was een leeftijd waar we jaren naar uitgekeken hadden, van in de lagere school al, maar toen we die eerste keer dan toch naar het plaatselijke jeugdhuis mochten met onze lidkaart, was ons al snel duidelijk dat het allemaal maar één groot tranendal was, net zoals in de boeken die we noodgewongen graag lazen, en in de liedjes die onze dode helden zongen. We gaven onszelf opzichtig over aan dansrijke zaterdagavonden, en overgoten ons lichaam en ziel met te veel alcohol, al was het om te zeggen aan al die onbereikbare verrukkelijke omstaandsters: steek mij in brand, en ik ben de uwe. Maar het eindigde steevast in zielige zondagen, waarbij de nasmaak van al die gortige jeugdhuisovergave in kleine brokjes pijnlijk in onze keel huisde. Hosties hielpen al lang niet meer tegen die smaakvolle smart in ons ontroostbare hart. Maar we bleven volhouden, hielden ons recht aan ons eigen jonge verongelijkte leven, en we waagden ons ‘s nachts in de stad in luide kelders en swingende lokale radiocentrales. Onze geest was in een permanente staat van verregaande muzikale opwinding, en plaatselijk verdoving was dan ook veelal hoognodig, om het geheel min of meer in balans te houden.
Ik ben nu veertig jaar verder, en ik heb geen hond om op een terras uit te laten. Dieren en ik, we zijn geen goede match. Maar die duplex is er wel, bofkonten als we zijn, ik zei het al vaker, en die geeft best wat ruimte aan de ziel en de voortdurende staat van verregaande middelbare leeftijd waar ik mij ondertussen graag in beweeg. En als je ruimte zegt, dan zeg je ook wereldwijd internet. Net zoals bij Star Trek is dat www pas een ruimte waar je duizelig van wordt als je ze probeert te vatten. Ik vat ze niet, al die webruimte. Ben ik te dom voor. Maar ik heb er wel een snel abonnement op. Ze komt hier links van de eettafel binnengeschoten in de muur, tegen duizelingwekkend hoge snelheid, en wordt dan via een router met drie uitsteeksels blauw knipperend naar alle uithoeken van de duplex gestuurd. Magisch is dat. Nu zei ik u al dat we vloerverwarming hebben. Zalig is dat. Altijd warme voeten in de winter. Als je iets op de verwarming wil laten drogen, gooi je het gewoon op de grond, waar je maar wilt. Handig hoor. Op een regenachtige dag is het hier soms een zootje op de grond, natte jassen, sokken, broeken, sjaals, maar we kunnen ons altijd van het natte ongemak ontdoen door een verdieping hoger te klimmen, en daar met droge voeten languit naar een serie te staren op de makkelijke bank waar de verhuizers zich 7 jaar geleden samen met de piano een breuk aan getild hebben. Nu, die vloerverwarming, dat zijn kilometers metalen buizen die ook tussen de twee verdiepingen in de betonnen vloer zitten en zo alle wifi-verkeer pesterig tegenhouden als een Wodkacontrole voor een Poolse nachtwinkel. Om op die bovenste verdieping toch te kunnen genieten van Netflix, Youtube en Spotify aan volle snelheid, hebben we ooit zo’n Devolo-ding gekocht. Je steekt dat op elke verdieping in het stopcontact, verbindt het met de faktuur van Telenet, en dan vliegt het internet door je elektrische leidingen alsof het niks is. En laat dat laatste nu net het probleem zijn. Sinds enige tijd was het soms ook plots niks. Als je in de laatste aflevering zit van Your Honor en plots verstilt het hele beeld, en er komt geen beweging meer, net op het moment dat die jongen neeikgahetnietverklappenweesgerust, is dat in deze tijden van maximale breedbandsnelheid iets om plots diep ongelukkig over te worden. Het was niet meer houdbaar. Stilstand en ellende alom. Ik zocht dan ook hulp. En ik vond hulp. Mijn geniale zoon is op een zalige zondag alles komen nakijken en uitmeten. Het was duidelijk: de Devolo deed soms niet wat hij moest doen. De dader was wit, en zat maar wat te niksen in het stopcontact. Maar dat was niet nieuw. Toen de geniale zoon hier nog woonde, jaren geleden, kloeg hij daar ook al over: uitvallend internet. Een vader die uitvalt tegen zijn zoon is niks vergeleken bij een uitvallend internet. Dus besloten mijn zoon en ik afgelopen weekend, na een aantal andere opties te hebben overwogen, om te gaan voor wat niemand nog wil vandaag: een heel lange degelijke datakabel die de ene verdieping met de andere verbindt. Ik bestelde online zo snel als ik kon een superdeluxe snelle datakabel van 25 meter lang, samen met 60 zelfklevende kabelhoudertjes. Gisteravond was alles in huis, en hebben ik en mijn geduldige wederhelft nauwkeurig de hele handel aangesloten, en zo goed als we konden weggewerkt in hoeken, tegen witte muren, op plinten en achter kasten. De Devolo’s liggen klaar voor een afspraak met het ecopark. En zie nu: vandaag vliegt dat internet hier van de derde naar de vierde verdieping met een snelheid die ik niet meer voor mogelijk achtte. Als ik op de derde verdieping op mijn smartphone wifigewijs het begin van de eerste aflevering van de driedelige reeks Charlatan opzet, hoor ik op de vierde verdieping op TV al de aftiteling van de laatste aflevering. Zó snel is die kabel.We kunnen nu de series veel sneller uitzien dan voorheen. Dat scheelt een hoop Netflixbeelden die in slowmotion op je netvlies blijven hangen, als je de slaap weer eens niet kunt vatten door de afwezigheid van het anders in normale tijden gezellig aanwezige nachtelijke stadsgezoem, omdat de nachtwinkel nu ’s nachts dicht is, en er geen rumoer meer opstijgt uit de Rodestraat, waar ooit de 1000 Appeltjes waren, en waar we decennia geleden met zwarte bottines en rode ogen onze ziel luid over de stoep sleurden, gedurig onderweg naar het ver voor ons uit liggende hoogtepunt van ons jonge eindige bestaan , dat maar niet leek te komen.
Straks is het nacht. En dan hoor ik ergens geen hond blaffen op straat. Ik hoor ergens geen auto starten. Ik hoor ergens geen fles omvallen tegen de gevel van nachtwinkel Paardenmarkt. Ik hoor ergens geen jongen snikkend nachthuilen omdat ze hem weer niet zag staan daarnet op de dansvloer, dat onbereikbare meisje met het juiste T-shirt. Gelukkig zijn we ondertussen permanent verbonden met de wijde wereld via een snelle kabel, zodat we op de hoogte zijn van wat er leeft op straat.

Plaats een reactie